15 Zo zegt de Here Here: Ten dage dat hij neerdaalde in het dodenrijk, hulde Ik om zijnentwil de vloed in rouw en hield zijn stromen tegen, zodat de overvloed van water ophield; om zijnentwil hulde Ik de Libanon in een rouwkleed; om zijnentwil versmachtten alle bomen des velds.
16 Door het gedreun van zijn val deed Ik de volken beven, toen Ik hem deed neerdalen in het dodenrijk, bij hen die in de groeve zijn neergedaald. Maar in de onderwereld troostten zich alle bomen van Eden, de keur en het schoonste van de Libanon, alle waterdrinkers.
17 Ook zij waren met hem in het dodenrijk neergedaald, naar hen die met het zwaard gedood zijn, zijn helpers die in zijn schaduw hadden gewoond te midden der volken.
18 Aan wie onder de bomen van Eden zijt gij dan in heerlijkheid en grootheid gelijk? Met de bomen van Eden zult gij neergeworpen worden in de onderwereld, liggen te midden van onbesnedenen, bij hen die met het zwaard gedood zijn. Zo gaat het Farao met zijn gehele mensenmenigte, luidt het woord van de Here Here.