4 Ter aarde werp Ik u neer,slinger u weg op het open veld.Al het gevogelte des hemels doe Ik op u neerstrijken,de dieren van heel de aarde zich aan u verzadigen.
5 Uw vlees leg Ik op de bergen,de dalen vul Ik met uw afval.
6 Ik drenk het land met uw lijkvocht,met uw bloed, tot aan de bergen toe;de beekbeddingen worden door u gevuld.
7 Wanneer Ik u uitblus, befloers Ik de hemelen verduister Ik de sterren,de zon overdek Ik met wolken,en de maan doet haar licht niet schijnen.
8 Al de stralende lichten aan de hemelverduister Ik om uwentwil:duisternis breng Ik over uw land –luidt het woord van de Here Here.
9 Verontrusten zal Ik het hart van vele volken,wanneer Ik uw ondergang bekend maak onder de volken,in landen die gij niet hebt gekend.
10 Ja, vele volken zal Ik over u in ontzetting brengen,hun koningen zullen om u met huivering bevangen zijn,als Ik voor hun ogen mijn zwaard zwaai;onafgebroken zullen zij beven, ieder voor zijn eigen leven,op de dag van uw val.