10 Omdat gij gezegd hebt: Die beide volken en die beide landen zullen mij toebehoren; wij nemen ze in bezit – hoewel de Here daar was –
11 daarom, zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here Here, met dezelfde toorn en naijver waarmee gij hen in uw haat behandeld hebt, zal Ik ook handelen en Mij onder hen doen kennen, wanneer Ik u richten zal.
12 En gij zult weten, dat Ik de Here ben. Ik heb al de lasteringen gehoord, die gij tegen de bergen van Israël gesproken hebt: zij zijn verwoest; zij zijn ons gegeven om ons te voeden!
13 Ja, gij hebt een hoge toon tegen Mij aangeslagen en grote woorden tegen Mij opeengestapeld – Ik heb het wel gehoord.
14 Zo zegt de Here Here: Tot vreugde van de ganse aarde zal Ik van u een woestenij maken;
15 zoals gij u verheugt omdat het erfdeel van het huis Israëls verwoest is, zó zal Ik aan u doen: een woestenij zult gij worden, gij gebergte Seïr, ja Edom geheel en al. En men zal weten, dat Ik de Here ben.