1 De hand des Heren kwam op mij, en de Here voerde mij in de geest naar buiten en zette mij neer in een dal; dat was vol beenderen.
2 Hij deed mij daar aan alle kanten omheen lopen en zie, zij lagen in grote menigte door het dal verspreid, en zie, zij waren zeer dor.
3 En Hij zeide tot mij: Mensenkind, kunnen deze beenderen herleven? En ik zeide: Here Here, Gij weet het.
4 Toen zeide Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen en zeg tot hen: gij dorre beenderen, hoort het woord des Heren.
5 Zo spreekt de Here Here tot deze beenderen: Zie, Ik breng geest in u, en gij zult herleven;
6 Ik zal spieren op u leggen, vlees op u doen komen, u met een huid overtrekken en geest in u brengen, zodat gij herleeft; en gij zult weten, dat Ik de Here ben.