1 Gij nu, mensenkind, profeteer tegen Gog en zeg: Zo zegt de Here Here: zie, Ik zàl u, Gog, grootvorst van Mesek en Tubal!
2 Ik zal u komen halen en u voortdrijven, u doen optrekken uit het verre noorden en brengen op de bergen van Israël.
3 Dan zal Ik de boog uit uw linkerhand slaan en de pijlen uit uw rechterhand doen vallen.
4 Op de bergen van Israël zult gij vallen, gij met al uw krijgsbenden en de volken die met u zijn; aan roofvogels, vogels van allerlei gevederte, en aan het gedierte des velds zal Ik u tot voedsel geven;
5 op het open veld zult gij vallen, want Ik heb het gesproken, luidt het woord van de Here Here.