35 Vervolgens bracht hij mij naar de Noordpoort; hij mat haar: dezelfde afmetingen,
36 haar kamers, haar muurvlakken en haar voorhal; zij had vensters aan alle zijden; zij was vijftig el lang en vijfentwintig el breed;
37 haar voorhal lag aan de buitenste voorhof; er waren aan weerszijden palmen aan haar muurvlakken; acht treden telde haar opgang.
38 Ook was er een vertrek, waarvan de ingang zich bij de muurvlakken der poorten bevond; daar spoelde men het brandoffer af.
39 In de voorhal der poort stonden aan weerszijden twee tafels om daarop het brandoffer, het zondoffer en het schuldoffer te slachten.
40 Aan de zijkant, aan de buitenkant, als men naar de ingang van de poort opsteeg noordwaarts, waren twee tafels, en aan de andere zijkant van de voorhal der poort eveneens twee tafels.
41 Er waren vier tafels aan elke zijkant van de poort: acht tafels, waarop men slachtte.