14 van de goot in de grond tot de onderste omloop is het twee el, en de breedte één el. En van de kleine omloop tot de grote omloop is het vier el; en de breedte één el.
15 De vuurhaard is vier el en van de vuurhaard steken naar boven de vier horens uit.
16 En de vuurhaard is twaalf el lang bij twaalf el breed, vierkant naar zijn vier zijden.
17 De omloop is veertien (el) lang bij veertien (el) breed naar zijn vier zijden; de opstaande rand eromheen is een halve el en zijn goot is een el in het rond, en zijn trappen zijn naar het oosten gekeerd.
18 Daarop zeide Hij tot mij: Mensenkind, zo zegt de Here Here: dit zijn de inzettingen van het altaar: ten dage dat het voltooid is om er het brandoffer op te offeren en er bloed op te sprengen,
19 zult gij aan de levitische priesters die behoren tot het nageslacht van Sadok, die Mij het naaste zijn – luidt het woord van de Here Here – om Mij te dienen, een jonge stier tot een zondoffer geven;
20 en gij zult van zijn bloed iets nemen en het strijken aan de vier horens en aan de vier hoeken van de omloop en aan de opstaande rand rondom; zo zult gij het ontzondigen en er verzoening over doen.