28 Dit zal hun tot erfdeel zijn: Ik ben hun erfdeel; een bezitting in Israël moogt gij hun niet geven: Ik ben hun bezitting.
29 Het spijsoffer, het zondoffer en het schuldoffer mogen zij eten, en al wat in Israël met de ban getroffen wordt, dat zal voor hen zijn;
30 het beste van alle eerstelingen van wat ook, en elke heffing van welke van al uw heffingen ook, zal voor de priesters wezen; ook het beste van uw gerstemeel zult gij de priester geven om zegen te doen rusten op uw huis.
31 Niets wat gestorven of verscheurd is, van gevogelte of van vee, zullen de priesters eten.