17 Maar op de vorst rust de plicht van de brandoffers, het spijsoffer en het plengoffer, op de feesten, de nieuwemaansdagen en de sabbatten, op al de hoogtijden van het huis Israëls. Hij zal het zondoffer en het spijsoffer, het brandoffer en de vredeoffers brengen, om verzoening te doen voor het gehele huis Israëls.
18 Zo zegt de Here Here: In de eerste maand, op de eerste der maand, zult gij een gave jonge stier nemen en daarmede het heiligdom ontzondigen.
19 De priester zal daartoe iets van het bloed van het zondoffer nemen en dat strijken aan de post van het huis, aan de vier hoeken van de omloop van het altaar en aan de post van de poort van de binnenste voorhof.
20 Evenzo zult gij doen op de zevende van de maand ter wille van hen die onopzettelijk en onwetend zondigen; en gij zult verzoening doen voor het huis.
21 In de eerste maand, op de veertiende dag der maand, zult gij het Pascha vieren; gedurende het feest van zeven dagen zullen ongezuurde broden gegeten worden.
22 Op die dag zal de vorst voor zichzelf en voor al het volk des lands een stier als zondoffer bereiden.
23 En gedurende de zeven dagen van het feest zal hij zeven dagen lang dagelijks als brandoffer voor de Here zeven stieren en zeven rammen bereiden, alle gaaf, en als zondoffer dagelijks een geitebok;