12 Wanneer de vorst een vrijwillig offer bereidt, een brandoffer of een vredeoffer als vrijwillige gave aan de Here, dan zal men de poort die op het oosten uitziet, voor hem openen, en hij zal zijn brandoffer en zijn vredeoffer bereiden, zoals hij het op de sabbatdag doet; en nadat hij naar buiten gegaan is, zal men de poort na zijn vertrek sluiten.
13 Een eenjarig, gaaf schaap zult gij de Here dagelijks tot een brandoffer bereiden; elke morgen zult gij het bereiden;
14 als spijsoffer zult gij daar elke morgen bij doen een zesde efa en een derde hin olie om het fijn meel te bevochtigen; het is een spijsoffer voor de Here, – altoosdurende, vaste inzettingen.
15 En bereidt het schaap, het spijsoffer en de olie elke morgen toe als een dagelijks brandoffer.
16 Zo zegt de Here Here: Wanneer de vorst een geschenk aan één zijner zonen geeft, dan is het diens erfdeel; aan zijn zonen zal het toebehoren, het is hun bezit als erfdeel;
17 maar wanneer hij een geschenk uit zijn erfdeel aan één van zijn dienaren geeft, zal het hem toebehoren tot het jaar der vrijlating en dan tot de vorst terugkeren; voorwaar, het is zijn eigen erfdeel, aan zijn zonen zal het blijven toebehoren.
18 De vorst mag echter niets nemen uit het erfdeel van het volk door het uit zijn bezit te verdringen; hij zal van zijn eigen bezit zijn zonen doen erven, opdat niemand van mijn volk uit zijn bezitting verdreven worde.