18 De vorst mag echter niets nemen uit het erfdeel van het volk door het uit zijn bezit te verdringen; hij zal van zijn eigen bezit zijn zonen doen erven, opdat niemand van mijn volk uit zijn bezitting verdreven worde.
19 Toen bracht hij mij door de ingang, die zich terzijde van de poort bevindt, naar de priestervertrekken van het heiligdom, die op het noorden uitzien, en zie, daar was een ruimte aan de achterkant ervan, westwaarts.
20 Hij zeide tot mij: Dit is de plaats waar de priesters het schuldoffer en het zondoffer koken, waar zij het spijsoffer bakken, opdat zij het niet naar buiten behoeven te dragen naar de buitenste voorhof, waardoor zij het volk zouden heiligen.
21 Daarop bracht hij mij naar buiten, naar de buitenste voorhof, en voerde mij naar de vier hoeken van de voorhof, en zie, in elke hoek van de voorhof was een besloten ruimte.
22 In de vier hoeken van de voorhof waren afgesloten ruimten, veertig (el) lang en dertig (el) breed; alle vier hoekruimten hadden dezelfde afmeting.
23 Alle vier waren omgeven door een muurtje, en onder aan de muurtjes waren rondom kookgelegenheden aangebracht.
24 Hij zeide tot mij: Dit zijn de keukens, waar de dienaren van het huis het slachtoffer van het volk koken.