4 Het brandoffer dat de vorst de Here brengt, zal op de sabbatdag bestaan uit zes gave schapen en een gave ram;
5 en als spijsoffer een efa bij elke ram en bij de schapen een spijsoffer als hij bij machte is te geven, en een hin olie bij elke efa.
6 Op de nieuwemaansdag zullen het zijn een gave, jonge stier, zes schapen en een ram, alle gaaf;
7 en als spijsoffer zal hij een efa bij elke stier en een efa bij elke ram bereiden en bij de schapen naardat zijn vermogen toereikend is, en een hin olie bij elke efa.
8 Wanneer nu de vorst naar binnen gaat, zal hij door de voorhal der poort naar binnen gaan en langs dezelfde weg naar buiten gaan.
9 Maar wanneer het volk des lands op de feesttijden voor het aangezicht des Heren komt, dan zal wie door de Noordpoort binnengekomen is om zich neder te buigen, door de Zuidpoort naar buiten gaan en wie door de Zuidpoort binnengekomen is, zal door de Noordpoort naar buiten gaan. Hij zal niet door dezelfde poort terugkeren als waardoor hij binnenkwam, maar door die welke er recht tegenover ligt, naar buiten gaan.
10 De vorst zal, als zij naar binnen gaan, in hun midden naar binnen gaan, en als zij naar buiten gaan, zal hij ook naar buiten gaan.