17 zodat de grens loopt van de zee tot Chasar-Enon, het gebied van Damascus, en in het Noorden noordwaarts is Hamat de grens. Dit is de noordzijde.
18 En de oostzijde: van tussen Hauran en Damascus, van tussen Gilead en het land Israëls, langs de Jordaan, zult gij tot aan de oostelijke zee de grens bepalen. Dit is de oostzijde.
19 En de zuidzijde: zuidwaarts van Tamar tot het water van Meribat-Kades, naar de beek, naar de grote zee. Dit is de zuidzijde tegen het Zuiderland.
20 En de westzijde: de grote zee van de grens af tegenover de weg naar Hamat. Dit is de westzijde.
21 Dit land nu zult gij onder u verdelen naar de stammen Israëls;
22 gij zult het tot een erfdeel verloten onder u en onder de vreemdelingen die onder u vertoeven en die onder u kinderen verwekt hebben; dezen zult gij als onder de Israëlieten geboren beschouwen; zij zullen met u een erfdeel bij loting toegewezen krijgen onder de stammen Israëls;
23 in de stam waarbij de vreemdeling vertoeft, daar zult gij hem zijn erfdeel geven, luidt het woord van de Here Here.