9 De heffing welke gij de Here geven zult, zal vijfentwintigduizend (el) lang en tienduizend (el) breed zijn.
10 En voor de volgenden zal de heilige heffing zijn; voor de priesters: noordwaarts vijfentwintigduizend (el) en westwaarts een breedte van tienduizend (el); oostwaarts is de breedte tienduizend (el) en zuidwaarts is de lengte vijfentwintigduizend (el); en het heiligdom des Heren zal in het midden ervan liggen.
11 Het geheiligde deel zal zijn voor de priesters, uit de zonen van Sadok, die mijn dienst in acht genomen hebben, die niet afgedwaald zijn, toen de Israëlieten afdwaalden, zoals de Levieten afgedwaald zijn;
12 voor hen zal het een heffing zijn uit de heffing van het land, een allerheiligst gebied naast dat der Levieten.
13 De Levieten krijgen, evenwijdig aan het gebied der priesters, een lengte van vijfentwintigduizend (el) en een breedte van tienduizend (el). De gehele lengte is vijfentwintigduizend (el) en de breedte tienduizend (el);
14 zij mogen daarvan niets verkopen noch verruilen; zij mogen het beste deel van het land niet aan anderen overdragen, want het is de Here heilig.
15 Doch vijfduizend (el), het overschot in de breedte langs de vijfentwintigduizend, dat is niet heilig, maar bestemd voor de stad, tot woonplaats en tot open veld, en de stad zal in het midden daarvan liggen.