2 Mensenkind, richt uw blikken op de bergen Israëls,
3 profeteer tegen hen en zeg: bergen Israëls, hoort het woord van de Here Here: zo zegt de Here Here tot de bergen en de heuvelen, tot de beekbeddingen en de dalen: zie, Ik breng het zwaard over u en uw hoogten zal Ik vernietigen.
4 Uw altaren zullen verwoest worden en uw wierookaltaren verbroken, en Ik zal uw gedoden neerwerpen vóór uw afgoden.
5 Ik zal de lijken der Israëlieten vóór hun afgoden werpen en uw beenderen strooien rondom uw altaren.
6 Overal waar gij woont, zullen de steden verwoest worden en de hoogten een wildernis worden, opdat uw altaren verwoest en verlaten, uw afgoden verbroken en vernietigd, uw wierookaltaren afgehouwen en uw maaksels verdelgd worden.
7 De gedoden zullen in uw midden blijven liggen, en gij zult weten, dat Ik de Here ben.
8 Maar Ik zal een rest doen overblijven, doordat enigen van u, aan het zwaard ontkomen, onder de volken zullen wonen, wanneer gij in de landen verstrooid wordt.