2 Gij nu, mensenkind, zo zegt de Here Here over het land Israëls: het einde komt! Het einde over de vier hoeken des lands!
3 Nu breekt het einde voor u aan, want Ik zal mijn toorn tegen u loslaten, Ik zal u richten volgens uw wandel en al uw gruwelen aan u vergelden.
4 Ik zal u niet ontzien en geen deernis hebben, maar Ik zal uw wandel aan u vergelden, uw gruwelen zullen op u neerkomen, en gij zult weten, dat Ik de Here ben.
5 Zo zegt de Here Here: Onheil op onheil! Zie, het komt!
6 Er komt een einde; het einde komt! Het wordt wakker over u! Zie, het komt!
7 De doem komt over u, inwoner des lands! De tijd komt! De dag is nabij. Verwarring en geen vreugdegeroep op de bergen!
8 Nu zal Ik weldra mijn grimmigheid over u uitstorten en mijn toorn ten volle over u brengen, Ik zal u richten volgens uw wandel en al uw gruwelen aan u vergelden.