5 De dwaas slaat zijn armen over elkander en verteert zichzelf.
6 Beter is een handvol rust dan beide vuisten vol zwoegen en najagen van wind.
7 Wederom aanschouwde ik een ijdelheid onder de zon:
8 daar is er een zonder metgezel, ook zoon of broeder heeft hij niet, en er is geen einde aan al zijn zwoegen; ook worden zijn ogen niet verzadigd van rijkdom; – voor wie tob ik mij dan af en ontzeg ik mij het goede? Ook dit is ijdelheid en een kwaad ding.
9 Twee zijn beter dan één, omdat zij een goede beloning hebben bij hun zwoegen.
10 Want, indien zij vallen, dan richt de een de ander weer op; maar wee de éne, die valt zonder dat een metgezel hem opricht!
11 Ook indien er twee nederliggen, zullen zij warm worden, maar hoe zal één alleen warm worden?