8 Ik zal u aanvallen als een berin die van haar jongen is beroofd en u aan stukken scheuren en verslinden als een leeuw.
9 O Israël, als Ik u vernietig, wie kan u dan nog redden?
10 Waar is uw koning? Waarom roept u hem niet te hulp? Waar zijn alle leiders van het land? Vroeger riep u: “Geef ons een koning en regeringsleiders!” Waar zijn zij nu?
11 In mijn woede gaf Ik u koningen en nam hen uit boosheid weer weg.
12 Israëls zonden zijn geoogst en opgeslagen tot het moment van het vonnis.
13 Hij mag opnieuw worden geboren, maar is als een kind dat liever in de moederschoot blijft. Wat dwaas en onverstandig!
14 Zou Ik hem verlossen uit het dodenrijk of loskopen van de dood? Dood, waar zijn uw verschrikkingen? Dodenrijk, wat voor kwaad kunt u nog doen? Ik ken geen medelijden meer.