1 Samaria zal worden gestraft, omdat zij tegen haar God is opgestaan. Haar bevolking zal worden gedood door een binnenvallend leger, haar baby's zullen doodgesmeten worden en haar zwangere vrouwen opengereten.
2 Israël, ga terug naar de Here, uw God, want uw zonden hebben u laten struikelen.
3 Belijd uw schuld! Ga terug naar de Here en zeg Hem: ‘Vergeef al onze zonden en wees ons genadig. In plaats van offers zullen wij U loven en prijzen.
4 Assyrië kan ons niet verlossen en ons militair overwicht baat ons niets. Wij zullen nooit meer tegen onze afgoden zeggen: “U bent onze God.” Want van U alleen ervaren de wezen medelijden.’
5 ‘Dan zal Ik u genezen van uw afgoderij en ontrouw. Ik zal u liefhebben, uit eigen vrije wil, want mijn toorn zal voorgoed bedaren.
6 Als dauw zal Ik Israël verfrissen. Zij zal bloeien als een lelie en haar wortels diep uitslaan als de ceders van de Libanon.
7 Haar takken zullen uitlopen en zij zal zo mooi zijn als de olijfboom en heerlijk geuren als de wouden van de Libanon.
8 Haar bevolking zal weer rusten onder zijn schaduw. Zij zal als vanouds koren verbouwen en bloeien als de wijnstok en beroemd zijn als de wijn van de Libanon.
9 Israël, blijf bij de afgoden uit de buurt! Ik ben degene die u verhoort en voor u zorgt. Ik ben als een altijd groene boom, Ik draag altijd vrucht, Ik zal u blijven zegenen.’
10 Ieder die verstandig is, moet acht slaan op deze dingen. Hij zal dan in staat zijn ze op hun juiste waarde te schatten. Want de wegen van de Here zijn recht en rechtvaardige mensen zullen die bewandelen. Maar zondaars die het proberen, zullen struikelen.