17 Volken betekenen niets voor Hem, in zijn ogen zijn zij minder dan niets.
18 Hoe kunnen wij God beschrijven? Waarmee kunnen wij Hem vergelijken?
19 Met een afgodsbeeld? Een gegoten beeld, overtrokken met goud en met zilveren kettingen om zijn hals?
20 Een man die te arm is om zo'n dure god te kopen, zal een boom opzoeken die niet verrot en daarna iemand huren die er een gezicht in uithakt. En dat is dan zijn god, een god die zelfs niet kan bewegen!
21 Weet u het niet? Bent u doof voor de woorden van God, de woorden die Hij uitsprak voordat de geschiedenis van de wereld begon? Hebt u het nooit gehoord en begrepen?
22 God troont boven het rond van de aarde. Voor Hem zijn haar bewoners als sprinkhanen. Hij hangt de hemel op als een gordijn en daar maakt Hij zijn tent van.
23 Hij veroordeelt de machtigen van de aarde en maakt hen tot nietige wezens.