4 door uw wijsheid en uw inzicht hebt gij u een vermogen verworven en goud en zilver verzameld in uw schatkamers;
5 door uw wijs beleid bij de handel hebt gij uw vermogen vermeerderd, en uw hart is trots geworden op uw vermogen.
6 Daarom, zo zegt de Here Here, omdat gij in uw hart uzelf gelijkgesteld hebt met een god,
7 daarom, zie, Ik breng vreemdelingen over u, de gewelddadigste der volken; die zullen hun zwaarden trekken tegen de luister van uw wijsheid en uw glans ontwijden.
8 In de groeve zullen zij u doen neerdalen, gij zult de bittere dood der gesneuvelden sterven, midden in zee.
9 Zult gij dan nog zeggen: ik ben een god – terwijl gij een mens zijt en geen god – als gij staat tegenover hem die u doodt en in de macht zijt van wie u neerslaan?
10 De dood der onbesnedenen zult gij sterven door de hand van vreemdelingen, want Ik heb het gesproken, luidt het woord van de Here Here.