41 Kruipende dieren mogen niet worden gegeten.
42 Daartoe behoren de reptielen die zich op hun buik voortbewegen en de kruipende dieren met poten. Geen enkel kruipend dier met vier of meer poten mag worden gegeten, want het is onrein.
43 Verontreinig uzelf niet met deze dieren, opdat u niet onrein wordt.
44 Ik ben de Here, uw God. Heilig u en wees heilig, want Ik ben heilig, daarom moet u óók heilig zijn en mag u zich niet verontreinigen met een van deze kruipende dieren.
45 Want Ik ben de Here, die u uit Egypte heeft geleid om uw God te zijn. Daarom moet u heilig zijn, omdat Ik heilig ben.
46 Dit zijn de wetten aangaande het vee, de vogels, de waterdieren en de dieren die over de grond kruipen.
47 Deze wetten maken het onderscheid duidelijk tussen rein en onrein, tussen wat wel en wat niet mag worden gegeten.’