1-2 De Here gaf Mozes de volgende regels voor het volk Israël: ‘Ieder—geboren Israëliet en buitenlander die bij u woont—die zijn kind als een brandoffer aan Moloch geeft, moet zeker ter dood worden gebracht, hij moet worden gestenigd.
3 Ikzelf zal mijn gelaat tegen die man keren en hem verstoten van al zijn naasten, omdat hij zijn kind aan Moloch heeft gegeven en zo mijn heiligdom heeft ontheiligd en mijn heilige naam heeft beledigd.
4 Als het volk van het land net doet alsof het niet ziet dat hij zijn kind aan Moloch geeft en hem niet ter dood brengt,
5 zal Ikzelf mijn gelaat keren tegen hem en tegen allen die hem volgen in het dienen van Moloch. Ik zal hen uitroeien.
6 Ook zal Ik mijn gezicht keren tegen ieder die mediums en waarzeggers raadpleegt in plaats van Mij en Ik zal hem uit zijn volk verstoten.
7 Dus heilig uzelf en wees heilig, want Ik ben de Here, uw God.
8 U moet al mijn wetten gehoorzamen, want Ik ben de Here, die u heiligt.
9 Ieder die zijn vader of moeder vervloekt, moet zeker ter dood worden gebracht, hij heeft zijn eigen vlees en bloed vervloekt.
10 Als een man overspel pleegt met de vrouw van een ander, moeten beiden ter dood worden gebracht.
11 Als een man gemeenschap heeft met de vrouw van zijn vader, heeft hij iets dat zijn vader toebehoort, ontheiligd. De man en de vrouw moeten allebei sterven, zij hebben hun dood aan zichzelf te wijten.
12 Als een man geslachtsgemeenschap heeft met zijn schoondochter, moeten beiden ter dood worden gebracht, zij hebben die straf zelf over zich gehaald door elkaar te verontreinigen.
13 De straf op homoseksuele omgang is de dood voor beide partijen. Zij hebben het oordeel zelf over zich gebracht.
14 Als een man geslachtsgemeenschap heeft met een vrouw én met haar moeder, is dat een groot kwaad. Zij moeten alle drie worden verbrand om deze verdorvenheid onder u uit te wissen.
15 Als een man gemeenschap heeft met een dier, moet hij worden gedood en het dier moet worden afgemaakt.
16 Als een vrouw gemeenschap heeft met een dier, dood dan de vrouw en het dier, want zij verdienen hun straf.
17 Als een man geslachtsgemeenschap heeft met zijn zuster, ongeacht of het de dochter van zijn vader of van zijn moeder is, is dat een schaamteloze zonde. Zij moeten in het openbaar uit het volk Israël worden verstoten. Hij zal boeten voor zijn schuld.
18 Als een man geslachtsgemeenschap heeft met een vrouw die ongesteld is, moeten beiden uit het volk worden verbannen, want hij heeft haar onreinheid onthuld.
19 Geslachtsgemeenschap tussen een man en zijn tante is onwettig—ongeacht of het de zuster van zijn vader of van zijn moeder is—want zij zijn naaste bloedverwanten, zij zullen beiden boeten voor hun schuld.
20 Als een man geslachtsgemeenschap heeft met de vrouw van zijn oom, heeft hij genomen wat zijn oom toebehoorde, want zij is zijn tante, als straf zullen zij boeten voor hun zonden en kinderloos sterven.
21 Als een man met de vrouw van zijn broer geslachtsgemeenschap heeft, is dat bloedschande, hij heeft genomen wat aan zijn broer toebehoorde. Zij zullen kinderloos blijven.
22 U moet al mijn wetten en instellingen gehoorzamen, zodat Ik u niet uit uw nieuwe land hoef te verdrijven.
23 U moet de gewoonten van de volken die Ik voor u verdrijf, niet overnemen, want zij doen al deze dingen waarvoor Ik u heb gewaarschuwd. Daardoor heb Ik een afkeer van hen gekregen.
24 Ik heb u hun land beloofd: Ik zal het u als bezit geven. Het is een land dat overvloeit van melk en honing. Ik ben de Here, uw God, die onderscheid heeft gemaakt tussen u en de andere volken.
25 Daarom zult u onderscheid maken tussen de vogels en de dieren die u van Mij wel en niet mag eten. Verontreinig u niet en maak uzelf bij Mij niet gehaat door een vogel of een dier te eten dat Ik heb verboden.
26 Wees heilig voor Mij, want Ik ben heilig en Ik heb u afgezonderd van andere volken om mijn eigendom te worden.
27 Een medium of waarzegger—man of vrouw—moet zonder meer worden gestenigd tot de dood erop volgt. Zij hebben zelf hun ondergang veroorzaakt.’