1 De Here droeg Mozes en Aäron op het volk de volgende verordening door te geven:
2 ‘Iedere man die aan een geslachtsziekte lijdt, is onrein,
3 zowel wanneer hij afscheiding heeft als wanneer het verstopt zit.
4 Elk bed waarop hij ligt en elke stoel waarop hij zit, is onrein.
5 Ieder die zijn bed aanraakt, is onrein tot de avond en moet zijn kleren wassen en zich baden.
6 Ieder die op een stoel zit waarop de onreine man heeft gezeten, wordt zelf ook onrein tot de avond en moet zijn kleren wassen en zich baden.
7 Hetzelfde geldt voor allen die hem aanraken.
8 Ieder op wie hij spuugt, is onrein tot de avond en moet zijn kleren wassen en zich baden.
9 Het zadel waarop hij rijdt, is onrein.
10 Ieder die iets aanraakt of draagt dat onder hem is geweest, is tot de avond onrein en moet zijn kleren wassen en zich baden.
11 Als de onreine man iemand aanraakt zonder eerst zijn handen met water te hebben afgespoeld, moet die persoon zijn kleren wassen en zich baden. Hij is tot de avond onrein.
12 Elke aarden pot die de onreine man aanraakt, moet worden stukgeslagen en elk houten voorwerp moet na zijn aanraking met water worden afgespoeld.
13 Als de zieke geneest en de vloeiing stopt, moet hij beginnen met een zevendaagse reinigingsceremonie door zijn kleren te wassen en zich in stromend water te baden.
14 De achtste dag zal hij twee jonge duiven of tortelduiven nemen en voor de Here verschijnen bij de ingang van de tabernakel en de duiven aan de priester geven.
15 De priester zal ze offeren, de ene als zondoffer, de andere als brandoffer, zo zal de priester tegenover de Here verzoening doen voor de man wegens zijn ziekte.
16 Als een man een zaadlozing heeft gehad, moet hij zich helemaal baden en zal hij onrein zijn tot de avond.
17 Kledingstukken en beddengoed waarop het zaad terecht is gekomen, moeten worden gewassen en zullen tot de avond onrein zijn.
18 Na de geslachtsgemeenschap moeten zowel de man als de vrouw zich baden. Zij blijven tot de volgende morgen onrein.
19 Wanneer een vrouw menstrueert, is zij voor een periode van zeven dagen onrein. In die zeven dagen is iedereen die haar aanraakt, tot de avond onrein.
20 Alles waarop zij in die periode ligt of zit, zal onrein zijn.
21-23 Ieder die haar bed of iets waarop zij heeft gezeten aanraakt, moet zijn kleren wassen en zich baden en zal tot de avond onrein zijn.
24 Een man die in deze periode naast haar ligt, zal onrein zijn omdat haar onreinheid op hem komt. Zeven dagen zal hij onrein zijn en elk bed waarop hij ligt, zal ook onrein zijn.
25 Deze regel geldt ook als de menstruatiebloeding langer duurt dan normaal of onregelmatig is.
26 Alles waarop zij ligt, zal onrein zijn net als tijdens haar normale menstruatie. Alles waarop zij zit, is ook onrein.
27 Ieder die haar bed of iets waarop zij heeft gezeten aanraakt, is onrein. Hij moet zijn kleren wassen en zich baden en hij blijft tot de avond onrein.
28 Zeven dagen na het beëindigen van de menstruatie zal zij weer rein zijn.
29 De achtste dag moet zij twee jonge duiven of tortelduiven nemen en die bij de priester aan de ingang van de tabernakel brengen.
30 De priester zal de ene als zondoffer en de andere als brandoffer offeren om verzoening voor haar te doen tegenover de Here voor haar onreinheid tijdens de menstruatie.
31 Zo moet u de Israëlieten van hun onreinheid zuiveren. Anders zouden zij sterven als zij mijn tabernakel, die in hun midden staat, onrein betreden.’
32-33 Dit is de wet voor de man die onrein is door een geslachtsziekte of een zaadlozing, voor de menstruatie van een vrouw en voor iedereen die geslachtsgemeenschap met haar heeft in de tijd van haar onreinheid.