27 Met zijn rechter vinger moet hij de olie zevenmaal voor de Here uitsprenkelen.
28 Dan moet hij iets van de olie strijken aan de rechter oorlel, de rechter duim en de rechter grote teen van de man op het bloed van het schuldoffer.
29 De rest van de olie moet op het hoofd van de man worden gedaan om verzoening voor hem te doen voor de Here.
30 Dan moet hij de twee tortelduiven of jonge duiven (afhankelijk van wat de man zich kan veroorloven) offeren.
31 Een van de twee is voor het zondoffer, de andere is voor het brandoffer en wordt samen met het spijsoffer geofferd. Zo zal de priester tegenover de Here verzoening doen voor de man.’
32 Dit zijn de voorschriften betreffende hen die van melaatsheid worden gereinigd, maar niet in staat zijn de offers te brengen, die gewoonlijk worden verlangd voor een reinigingsceremonie.
33-35 Toen zei de Here tegen Mozes en Aäron: ‘Wanneer u aankomt in het land Kanaän dat Ik u zal geven en Ik laat in een huis melaatsheid ontstaan, dan moet de eigenaar van het huis naar de priester gaan en zeggen: “Ik geloof dat er melaatsheid in mijn huis heerst!”