27 Ieder die haar bed of iets waarop zij heeft gezeten aanraakt, is onrein. Hij moet zijn kleren wassen en zich baden en hij blijft tot de avond onrein.
28 Zeven dagen na het beëindigen van de menstruatie zal zij weer rein zijn.
29 De achtste dag moet zij twee jonge duiven of tortelduiven nemen en die bij de priester aan de ingang van de tabernakel brengen.
30 De priester zal de ene als zondoffer en de andere als brandoffer offeren om verzoening voor haar te doen tegenover de Here voor haar onreinheid tijdens de menstruatie.
31 Zo moet u de Israëlieten van hun onreinheid zuiveren. Anders zouden zij sterven als zij mijn tabernakel, die in hun midden staat, onrein betreden.’
32-33 Dit is de wet voor de man die onrein is door een geslachtsziekte of een zaadlozing, voor de menstruatie van een vrouw en voor iedereen die geslachtsgemeenschap met haar heeft in de tijd van haar onreinheid.