8 Ieder op wie hij spuugt, is onrein tot de avond en moet zijn kleren wassen en zich baden.
9 Het zadel waarop hij rijdt, is onrein.
10 Ieder die iets aanraakt of draagt dat onder hem is geweest, is tot de avond onrein en moet zijn kleren wassen en zich baden.
11 Als de onreine man iemand aanraakt zonder eerst zijn handen met water te hebben afgespoeld, moet die persoon zijn kleren wassen en zich baden. Hij is tot de avond onrein.
12 Elke aarden pot die de onreine man aanraakt, moet worden stukgeslagen en elk houten voorwerp moet na zijn aanraking met water worden afgespoeld.
13 Als de zieke geneest en de vloeiing stopt, moet hij beginnen met een zevendaagse reinigingsceremonie door zijn kleren te wassen en zich in stromend water te baden.
14 De achtste dag zal hij twee jonge duiven of tortelduiven nemen en voor de Here verschijnen bij de ingang van de tabernakel en de duiven aan de priester geven.