20-21 Wanneer hij verzoening heeft gedaan voor het Heilige der Heiligen, de hele tabernakel en het altaar, zal hij de levende bok nemen en zijn beide handen op zijn kop leggen en alle zonden van het volk Israël over hem belijden. Hij zal al hun zonden op de kop van de bok laden en daarna moet een man die daarvoor is aangewezen, de bok de woestijn inbrengen.
22 Zo zal de bok alle zonden van het volk naar een onbewoond land meenemen en de man zal hem in de wildernis loslaten.
23 Daarna zal Aäron de tabernakel weer binnengaan en de linnen kleding die hij droeg toen hij zich achter het gordijn van het Heilige der Heiligen begaf, uittrekken en daar in de tabernakel achterlaten.
24 Dan zal hij zich op een heilige plaats baden, zijn kleren weer aantrekken en naar buiten komen om zijn eigen brandoffer en dat van het volk te offeren, zo zal hij verzoening doen voor zichzelf en voor het gehele volk.
25 Ook het vet van het zondoffer moet hij op het altaar verbranden.
26 De man die de bok heeft meegenomen naar de wildernis, moet daarna zijn kleren wassen en zich baden en dan weer in het kamp terugkomen.
27 De jonge stier en de bok van het zondoffer (Aäron bracht hun bloed in het Heilige der Heiligen om verzoening te doen) zullen buiten het kamp worden gebracht en daar worden verbrand met hun huid en ingewanden.