13 De straf op homoseksuele omgang is de dood voor beide partijen. Zij hebben het oordeel zelf over zich gebracht.
14 Als een man geslachtsgemeenschap heeft met een vrouw én met haar moeder, is dat een groot kwaad. Zij moeten alle drie worden verbrand om deze verdorvenheid onder u uit te wissen.
15 Als een man gemeenschap heeft met een dier, moet hij worden gedood en het dier moet worden afgemaakt.
16 Als een vrouw gemeenschap heeft met een dier, dood dan de vrouw en het dier, want zij verdienen hun straf.
17 Als een man geslachtsgemeenschap heeft met zijn zuster, ongeacht of het de dochter van zijn vader of van zijn moeder is, is dat een schaamteloze zonde. Zij moeten in het openbaar uit het volk Israël worden verstoten. Hij zal boeten voor zijn schuld.
18 Als een man geslachtsgemeenschap heeft met een vrouw die ongesteld is, moeten beiden uit het volk worden verbannen, want hij heeft haar onreinheid onthuld.
19 Geslachtsgemeenschap tussen een man en zijn tante is onwettig—ongeacht of het de zuster van zijn vader of van zijn moeder is—want zij zijn naaste bloedverwanten, zij zullen beiden boeten voor hun schuld.