13 De vrouw die hij trouwt, moet nog maagd zijn.
14-15 Hij mag niet trouwen met een weduwe, een gescheiden vrouw of een prostituee. Zij moet een maagd zijn van zijn eigen stam, want hij mag niet de vader van kinderen met gemengd bloed worden, opdat hij zijn nakomelingen niet ontheilige, want Ik ben de Here. Ik heilig hem.’
16-17 En de Here zei tegen Mozes: ‘Vertel Aäron dat als een van zijn nakomelingen een lichaamsgebrek heeft, deze geen offers aan God mag brengen.
18 Als een man bijvoorbeeld blind is of verlamd, te korte of te lange ledematen heeft, een gebroken neus,
19 gebroken voet of hand heeft,
20 een bochel heeft, of als hij een dwerg is of een afwijking aan het oog heeft of een uitslag of een huidziekte of een afwijking aan zijn geslachtsdelen heeft—
21 ook al is hij een afstammeling van Aäron—mag hij geen brandoffers aan de Here brengen, omdat hij een lichaamsgebrek heeft.