1-2 Opnieuw sprak de Here tegen Mozes en droeg hem het volgende op: ‘Zeg Aäron en zijn zonen dat zij zorgvuldig moeten zijn en mijn heilige naam niet mogen schenden door de heilige giften van het volk te ontheiligen, want Ik ben de Here.
3 Voortaan zal een priester die onrein is en tóch de dieren of geschenken die het volk brengt en die bestemd zijn voor de Here, offert, worden gedood. Want Ik ben de Here!
4 Een priester die melaats is of een etterende wond heeft, mag niet van de heilige offers eten, voordat hij genezen en rein is verklaard. Iedere priester die iets aanraakt, dat onrein is door een dode of door iemand die onrein is door een zaadlozing,
5 die een reptiel aanraakt of een ander verboden voorwerp of iemand aanraakt die om een of andere reden onrein is,
6 zal tot de avond onrein zijn en mag pas van de heilige offers eten nadat hij zich die avond heeft gebaad.
7 Wanneer de zon is ondergegaan, zal hij weer rein zijn en mag hij weer heilig voedsel eten, want dat is zijn enige voedsel.