15-16 Vertel de Israëlieten dat ieder die God lastert, voor zijn zonde moet boeten: hij moet sterven. Alle aanwezigen zullen hem stenigen. Deze wet geldt zowel voor de buitenlander als voor de Israëliet die de naam van de Here lastert. Hij moet sterven.
17 Ook alle moordenaars moeten ter dood worden gebracht.
18 Maar ieder die een dier doodt, moet dat vergoeden.
19 De straf op het toebrengen van lichamelijk letsel is dat de dader hetzelfde letsel wordt toegebracht,
20 breuk om breuk, oog om oog, tand om tand. Wat iemand een ander aandoet, zal ook hem worden aangedaan.
21 Wie een beest doodt, moet het vergoeden en wie een mens doodt, moet ter dood worden gebracht.
22 U zult dezelfde wet hanteren voor de buitenlander en de geboren Israëliet, want Ik ben de Here, uw God.’