8 Maar als de persoon te arm is om dit bedrag te betalen, zal hij bij de priester worden gebracht. Die zal het met hem bespreken en hij zal betalen wat de priester beslist.
9 Maar als het een dier is dat bij een gelofte aan de Here is beloofd, moet het worden gegeven.
10 De belofte mag niet worden veranderd, de gever mag niet van gedachten veranderen over zijn gift aan de Here, noch een goed dier ruilen voor een slecht of een slecht dier voor een goed. Als hij dat toch doet, zullen beide giften aan de Here toebehoren!
11-12 Maar als het dier dat aan de Here wordt gegeven, niet als offerdier is toegestaan, zal de eigenaar het bij de priester brengen om de waarde te laten schatten en deze zal hem zeggen hoeveel hij in plaats van het dier moet betalen.
13 Als het dier wel is toegestaan als offerdier, maar de eigenaar wil het loskopen, dan moet hij een vijfde deel meer betalen dan de waarde die de priester heeft vastgesteld.
14-15 Als iemand zijn huis aan de Here wil schenken, maar het later toch wenst terug te kopen, zal de priester de waarde vaststellen en de man zal een vijfde deel meer betalen dan die geschatte waarde. Daarna zal het huis weer zijn eigendom zijn.
16 Als een man een deel van zijn land aan de Here wil geven, schat dan de waarde ervan met betrekking tot de hoeveelheid zaad die nodig is om het in te zaaien. Een stuk land waarvoor tweehonderdtwintig liter gerstezaad nodig is om het in te zaaien, is vijfhonderdvijftig gram zilver waard.