6 Hij moet zijn vinger erin dopen en het bloed voor de Here zevenmaal voor het gordijn van het Heilige der Heiligen op de grond sprenkelen.
7 Dan zal de priester met zijn vinger het bloed aan de horens van het reukofferaltaar strijken dat onder het oog van de Here in de tabernakel staat. De rest van het bloed zal hij uitgieten aan de voet van het brandofferaltaar dat bij de ingang van de tabernakel staat.
8 Dan zal hij al het vet dat de ingewanden bedekt,
9 de beide nieren en het vet dat daaraan zit, het lendevet en het aanhangsel van de lever nemen
10 en alles op het brandofferaltaar verbranden, net zoals dat gebeurt met een rund dat als dankoffer wordt gebracht.
11-12 De rest van de jonge stier—de huid, het vlees, de kop, de poten, de ingewanden en de mest—zal naar een reine plek buiten het kamp worden gebracht waar ook de as van het altaar heen wordt gebracht, en zal daar op een houtvuur worden verbrand.
13 Als het hele volk Israël zonder opzet heeft gezondigd en iets gedaan heeft wat de Here heeft verboden, is het hele volk schuldig.