3 of door een verloren voorwerp te vinden en daarover te liegen en te zweren dat hij het niet heeft,
4-5 dan zal zo iemand op de dag dat hij schuldig is bevonden aan zo'n zonde, moeten vergoeden wat hij zich heeft toegeëigend, met een extra boete van een vijfde deel en het teruggeven aan degene die hij heeft benadeeld. Op diezelfde dag zal hij zijn schuldoffer naar de tabernakel brengen.
6 Zijn schuldoffer moet een ram zonder gebreken zijn, naar een vastgestelde waarde.
7 Hij zal het naar de priester brengen en die zal de zonde waaraan hij schuldig is, verzoenen voor de Here en het zal hem worden vergeven.’
8 Toen zei de Here tegen Mozes:
9 ‘Geef Aäron en zijn zonen de volgende voorschriften betreffende het brandoffer: het brandoffer zal de hele nacht op het vuur van het altaar blijven liggen, terwijl het vuur blijft branden.
10 De volgende morgen zal de priester zijn linnen onderkleding en bovenkleding aantrekken en zal hij de as van het brandoffer weghalen en naast het altaar neerleggen.