3 De goddeloze immers roemt naar hartelust,de woekeraar spreekt zegenwensen, hij versmaadt de Here.
4 De goddeloze met zijn neus in de hoogte (denkt):Hij vraagt geen rekenschap;al zijn gedachten zijn: Er is geen God.
5 Zijn wegen zijn voorspoedig te allen tijde.Uw gerichten zijn hem te hoog,hij blaast tegen allen die hem benauwen;
6 hij zegt in zijn hart: Ik zal niet wankelen,ik, die van geslacht tot geslacht niet in rampspoed zal raken.
7 Zijn mond is vervuld van vloek en bedrog en verdrukking,onder zijn tong zijn ongerechtigheid en onheil,
8 hij ligt in hinderlaag bij de gehuchten,in het verborgene doodt hij de onschuldige.Zijn ogen bespieden de zwakke,
9 hij loert in het verborgene als een leeuw in de struiken;hij loert om de ellendige te vangen,hij vangt de ellendige, hem trekkend in zijn net.