1 Voor de koorleider. Van de Korachieten. Een psalm.
2 Gij zijt uw land goedgunstig geweest, o Here,in het lot van Jakob hebt Gij een keer gebracht;
3 Gij hebt de ongerechtigheid van uw volk vergeven,al hun zonden bedekt. sela
4 Gij hebt weggedaan al uw verbolgenheid,U afgewend van uw brandende toorn.
5 Herstel ons, o God van ons heil,doe teniet uw afkeer van ons!
6 Zult Gij voor altoos tegen ons toornen,uw toorn uitstrekken van geslacht tot geslacht?
7 Zult Gij ons niet doen herleven,opdat uw volk zich in U verheuge?
8 O Here, toon ons uw goedertierenheid,en schenk ons uw heil!
9 Ik wil horen wat God, de Here, spreekt;want Hij zal van vrede sprekentot zijn volk en tot zijn gunstgenoten;maar laten zij niet terugkeren tot dwaasheid.
10 Waarlijk, zijn heil is nabij hen die Hem vrezen,zodat heerlijkheid in ons land woont.
11 Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkander,gerechtigheid en vrede kussen elkaar,
12 trouw spruit voort uit de aarde,en gerechtigheid ziet neder van de hemel.
13 Ook zal de Here het goede geven,en ons land zal zijn gewas voortbrengen;
14 gerechtigheid zal voor Hem uitgaanen zijn schreden richten op de weg.