1 Voor de koorleider. Op de wijze van: De lelie der getuigenis.
2 Een kleinood van David, tot lering; toen hij de Arameeërs van Mesopotamië en de Arameeërs van Soba had bestreden, en Joab op de terugtocht de Edomieten in het Zoutdal had verslagen, twaalfduizend man.
3 O God, Gij hebt ons verstoten, Gij hebt ons verbroken,Gij zijt verbolgen geweest; herstel ons!
4 Gij hebt het land doen beven en barsten;heel zijn scheuren, want het wankelt.
5 Gij hebt uw volk harde dingen doen zien,Gij hebt ons bedwelmende wijn doen drinken.
6 Gij hebt hun die U vrezen, een banier gegeven,om zich bijeen te scharen vanwege de boogschutters, sela
7 opdat uw geliefden ten strijde toegerust zijn.Geef overwinning door uw rechterhand en antwoord ons.
8 God heeft gesproken in zijn heiligdom.Ik wil juichen, ik wil Sichem verdelen,het dal van Sukkot uitmeten.
9 Mij behoort Gilead en mij behoort Manasse,Efraïm is de schutse van mijn hoofd,Juda is mijn heersersstaf;
10 Moab is mijn wasbekken,op Edom werp ik mijn schoen,over Filistea juich ik.
11 Wie zal mij naar de versterkte veste brengen,wie zal mij naar Edom geleiden?
12 Zijt Gij het niet, o God, die ons verstoten hadt;zult Gij, o God, niet uittrekken met onze heerscharen?
13 Bied ons hulp tegen de tegenstander,want mensenhulp is ijdel.
14 Met God zullen wij kloeke daden doen,want Hij zelf zal onze tegenstanders vertreden.