1 Halleluja. Zingt de Here een nieuw lied,zijn lof in de gemeente der vromen.
2 Israël verheuge zich in zijn Maker,laten de kinderen Sions juichen over hun Koning;
3 laten zij zijn naam loven met reidans,Hem psalmzingen met tamboerijn en citer.
4 Want de Here heeft een welbehagen in zijn volk,Hij kroont de ootmoedigen met heil.
5 Laten de vromen juichen met eerbetoon,jubelen op hun legersteden.
6 De lofverheffingen Gods zijn in hun keel,een tweesnijdend zwaard is in hun hand,
7 om wraak te oefenen aan de volken,bestraffingen aan de natiën;
8 om hun koningen met ketenen te bindenen hun edelen met ijzeren boeien;
9 om het beschreven vonnis aan hen te voltrekken.Dat is de luister van al zijn gunstgenoten. Halleluja.