11 vanwege uw toorn en uw verbolgenheid,omdat Gij mij hebt opgenomen en neergeworpen.
12 Mijn dagen zijn als een langgerekte schaduw,en ik verdor als gras.
13 Maar Gij, o Here, troont voor eeuwig,uw naam blijft van geslacht tot geslacht.
14 Gij zult opstaan, U over Sion erbarmen,want het is tijd haar genadig te zijn,want de bepaalde tijd is gekomen;
15 want uw knechten hebben behagen in haar stenen,zij hebben deernis met haar puin.
16 Dan zullen de volkeren de naam des Heren vrezen,alle koningen der aarde uw heerlijkheid,
17 wanneer de Here Sion heeft gebouwd,en verschenen is in zijn heerlijkheid,