9 Gij hebt een grens gesteld, die zij niet overschrijden:zij zullen de aarde niet weer bedekken.
10 Hij zendt de bronnen naar de beken,tussen de bergen vloeien zij daarheen;
11 zij drenken alle dieren des velds,de wilde ezels lessen hun dorst.
12 Daarbij woont het gevogelte des hemels,van tussen de takken laat het zijn lied horen.
13 Hij drenkt de bergen uit zijn opperzalen,van de vrucht uwer werken wordt de aarde verzadigd.
14 Hij doet het gras ontspruiten voor het vee,het groene kruid ter bewerking door de mens,brood uit de aarde voortbrengende
15 en wijn, die het hart des mensen verheugt,het aangezicht doende glanzen van olie;ja, brood, dat het hart des mensen versterkt.