33 want zij waren tegen zijn Geest weerspannig,en hij sprak onbezonnen met zijn lippen.
34 Zij verdelgden de volken niet,van welke de Here tot hen gesproken had;
35 maar zij lieten zich in met de heidenenen leerden hun werken,
36 zij dienden hun afgoden,die hun tot een valstrik werden,
37 zij offerden hun zonenen hun dochters aan de boze geesten;
38 ook vergoten zij onschuldig bloed,het bloed van hun zonen en dochters,die zij offerden aan de afgoden van Kanaän,zodat het land door bloedschuld werd ontwijd.
39 Zij verontreinigden zich door hun werken,pleegden overspel door hun daden.