28 Al vloeken zij – wil Gij zegenen;al verheffen zij zich – laat hen te schande worden,maar uw knecht moge zich verheugen.
29 Dat mijn belagers met smaad bekleed worden,en zich in hun schande hullen als in een mantel.
30 Ik zal de Here met luider stem loven,ik zal Hem lofzingen te midden van velen;
31 want Hij staat aan de rechterhand van de arme,om hem te verlossen van wie hem veroordelen.