5 zij hebben een mond, maar spreken niet,zij hebben ogen, maar zien niet,
6 zij hebben oren, maar horen niet,zij hebben een neus, maar ruiken niet,
7 hun handen – maar zij tasten niet,hun voeten – maar zij gaan niet,zij geven geen geluid met hun keel.
8 Wie hen maakten, zullen worden als zij,ieder die op hen vertrouwt.
9 Israël, vertrouw op de Here,Hij is hun hulp en hun schild;
10 gij huis van Aäron, vertrouwt op de Here,Hij is hun hulp en hun schild;
11 gij, die de Here vreest, vertrouwt op de Here,Hij is hun hulp en hun schild.