1 Welzalig zij, die onberispelijk van wandel zijn,die in de wet des Heren gaan.
2 Welzalig zij, die zijn getuigenissen bewaren,die Hem van ganser harte zoeken;
3 die ook geen onrecht plegen,(maar) wandelen in zijn wegen.
4 Gij hebt uw bevelen geboden,opdat men die ijverig onderhoude.
5 Och, dat mijn wegen vast warenom uw inzettingen te onderhouden.
6 Dan zou ik niet beschaamd staan,als ik op al uw geboden zie.
7 Ik zal U loven in oprechtheid des harten,wanneer ik uw rechtvaardige verordeningen leer.