14 en Israël er middendoor deed trekken,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;
15 en Farao met zijn leger in de Schelfzee stortte,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;
16 die zijn volk door de woestijn voerde,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;
17 die grote koningen versloeg,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;
18 en geweldige koningen doodde,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;
19 Sichon, de koning der Amorieten,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;
20 en Og, de koning van Basan,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;