7 Waarheen zou ik gaan voor uw Geest,waarheen vlieden voor uw aangezicht?
8 Steeg ik ten hemel – Gij zijt daar,of maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde – Gij zijt er;
9 nam ik vleugelen van de dageraad,ging ik wonen aan het uiterste der zee,
10 ook daar zou uw hand mij geleiden,uw rechterhand mij vastgrijpen.
11 Zeide ik: Duisternis moge mij overvallen,dan is de nacht een licht om mij heen;
12 zelfs de duisternis verbergt niet voor U,maar de nacht licht als de dag,de duisternis is als het licht.
13 Want Gij hebt mijn nieren gevormd,mij in de schoot van mijn moeder geweven.