1 Van David.Geprezen zij de Here, mijn rots,die mijn handen oefent ten strijde,mijn vingers tot de krijg.
2 Mijn goedertierenheid en mijn vesting,mijn burcht en mijn bevrijder,mijn schild en bij wie ik schuil,die volken aan mij onderwerpt.
3 Here, wat is de mens, dat Gij op hem let,het mensenkind, dat Gij acht op hem slaat?
4 De mens is gelijk aan een ademtocht,zijn dagen zijn als een voorbijglijdende schaduw.