10 U, die de koningen de overwinning geeft,en David, uw knecht, bevrijdt van het boze zwaard.
11 Bevrijd en red mij uit de macht der vreemden,wier mond leugen spreekt,wier rechterhand een hand van bedrog is.
12 Dat onze zonen zijn als planten, hoog opgegroeid in haar jeugd,onze dochters als hoekzuilen,gebeeldhouwd als voor een paleis;
13 dat onze voorraadschuren gevuld zijn,leverende allerlei waren,dat onze kudden bij duizenden, bij tienduizendenzich vermeerderen op onze weiden;
14 dat onze runderen wèl dragen;dat er geen bres zij en geen vlucht,en geen geschreeuw op onze pleinen.
15 Welzalig het volk, waarmee het zo gaat!welzalig het volk, welks God de Here is!