4 De mens is gelijk aan een ademtocht,zijn dagen zijn als een voorbijglijdende schaduw.
5 Here, neig uw hemel en daal neder,raak de bergen aan, dat zij roken;
6 slinger uw bliksem en verstrooi hen,werp uw pijlen en breng hen in verwarring;
7 strek uw hand uit den hoge uit,bevrijd mij en red mij uit grote wateren,uit de macht der vreemden,
8 wier mond leugen spreekt,wier rechterhand een hand van bedrog is.
9 O God, een nieuw lied wil ik U zingen,met de tiensnarige harp wil ik U psalmzingen,
10 U, die de koningen de overwinning geeft,en David, uw knecht, bevrijdt van het boze zwaard.